Identiteit: een lappendeken

De vraag “Wie ben ik?” is moeilijk te beantwoorden. Er is meestal geen eenduidig antwoord te geven.

Je zou het kunnen vergelijken met een bloem: elk bloemblaadje vertegenwoordigt een aspect van wie je bent (bv Ik ben… man, vader, zoon, Belg, architect, marathonloper, introvert).

Zo zijn we een patchwork. Niet alleen voor onszelf, maar ook voor anderen. We laten verschillende delen van onszelf zien aan verschillende mensen in ons leven en in de verschillende contexten waarin we ons bewegen (o.a. in gezin van herkomst, op het werk, in de vriendenkring).

De trilogie ‘Omcirkeling’ van de Noor Carl Frode Tiller is hier een schitterende illustratie van. David, de hoofdpersoon die je pas in deel 3 ontmoet, blijkt zijn geheugen verloren te hebben. Na het verschijnen van een artikeltje in de krant voelen enkele mensen die hem hebben gekend zich geroepen om hem brieven te schrijven. Om hem te helpen zijn identiteit opnieuw te construeren.

In de romans worden een 10-tal mensen opgevoerd die David gekend hebben. Ze schrijven hem brieven waarin we telkens weer nieuwe kanten van David ontdekken. Tussen de brieven door maken we kennis met de brievenschrijvers en zijn we even getuige van scènes uit hun huidige leven. Het zijn stuk voor stuk mensen die worstelen met het leven, met relaties en vooral met zichzelf.

In hun brieven aan David laten ze vooral een stukje van zichzelf zien. Alsof ze ook hun eigen identiteit, in verhouding tot David, onder de loep nemen. Door de boeken heen wordt het beeld dat je van David krijgt steeds fragmentarischer en verwarder.

opgekropte woede

Wat mij vooral opviel (dat is natuurlijk heel persoonlijk!) is dat alle personages vol woede zitten. Vol opgekropte frustraties, ingeslikte woorden en gefnuikte verwachtingen.

Heel vaak herhaalt Tiller hele zinnen en gedachten van een personage. Alsof hij daarmee wil illustreren hoe vaak we dezelfde gedachten recycleren en hoe we rumineren. Je wordt meegesleurd in een kolkende massa van negatieve voorspellingen en beklemmende gedachten.

Boosheid lijkt iets wat de mensen overkomt. Ze worden overvallen, overspoeld en overmand door woede. Het lijkt vaak alsof ze hun kwaadheid niet kennen of herkennen als hij opduikt. Dan zeggen ze bijvoorbeeld: ‘Iets wordt boos in me, ik weet niet waar het vandaan komt, en ik word nu zelf ook boos.’

Het lijkt een afgesneden, ongewenste emotie waarmee de hoofdpersonages vooral omgaan door te glimlachen. Er wordt wat afgeglimlacht in de ruim 1000 pagina’s!

En soms komt de woede er plots uit. Ongecontroleerd. Kolkend. Destructief. Een dolle bezetenheid. Buiten proportionele heftigheid. Er zijn wilde ogen, sproeiend speeksel, ziedende blikken. De ‘angst raast door het lichaam’.

Wat me zo fascineert in deze romans (die ik verslonden heb!) is het onvermogen om dingen uit te spreken voor ze leiden tot misverstanden, irritaties, vollopende emmers en ontploffingen. Iets wat ik natuurlijk in mijn werk dagelijks tegenkom.

Een paar scènes uit een echtelijke ruzie:

‘Ik hou je voor de gek, Egil’ zeg ik nukkig en ik merk dat ik zelf nog nukkiger word als ik mezelf dat hoor zeggen, dat ik moet toegeven dat hij gelijk heeft, ook al heeft hij niet gelijk en dat is irritant.

(…) ik wacht tot de stem in mij zal antwoorden, want nu moet ik antwoorden, en ik maak een smakkend geluid.

Ik hoor mijn eigen woorden en ik ben het zo ongelofelijk eens met wat ik zeg.

‘Doe nou eens rustig’, zegt hij nog een keer en hij tilt zijn ene hand op, hij laat de palm van zijn hand zien en ik staar hem aan, de woede in me wordt alleen maar groter, want nu wil hij me laten geloven dat ik weer hysterisch ben. Des te rustiger en verantwoordelijker hij overkomt, des te hysterischer zal ik lijken.

‘Godverdomme’ zegt Egil, en dan kijkt hij naar de grond, hij haalt zijn vingers weer door zijn haar en ik sta hier alleen maar naar hem te staren, ik voel hoe sterk dit is, het is alsof we onszelf in een soort energieveld hebben gegooid, en ik voel de energie door me heen stromen, er stroomt leven door me heen.

(Deel I, p 225; 290-299)

De onderstroom in relaties

Tiller is een meester in het levendig en zintuiglijk beschrijven van wat er tussen mensen gebeurt in de hoofden van de personages en in de onderstroom van gesprekken: betekenisvolle blikken, insinuaties, incongruentie tussen woorden en lichaam, wat er doorsijpelt in de stem.

Je krijgt bijna filmische beschrijvingen van gesprekken met veel detailobservaties, zoals verticale rimpels, ogen die sluiten en weer opengaan, een moedeloze glimlach, vermoeide grimassen, openglijdende monden.

Meesterlijk zijn de interne dialogen en de zelfanalyses van de hoofdpersonages. Ze lijken zichzelf te observeren terwijl ze in gesprek zijn. Je krijgt ondertitels bij de conversaties en soms raak je helemaal verstrikt in de zelfsabotage van het personage.

Zijn beschrijving van ruzies zijn om je vingers bij af te likken zo plastisch en levensecht. En ook een beetje zielig en naargeestig.

Regelmatig gaat de scène over iemand die zich toeschouwer voelt van een opgevoerd familiedrama. Of die zichzelf observeert terwijl het drama zich voltrekt en hij of zij er telkens – zonder het te willen – een schepje bovenop doet en zichzelf op die manier steeds verder in de soep draait.

Met de regelmaat van de klok worden mensen boos omdat de ander de ’therapeut uithangt’ en de problemen ‘psychologiseert’. Natuurlijk lijden de personages aan allerlei trauma’s  en onverwerkte ervaringen uit hun jeugd en zijn ze reactief. Ze weten niet hoe ze moeten omgaan met hun emoties.

Zo ben je keer op keer getuige van de buitenkant en de binnenkant van scheeflopende relaties, ingehouden conflicten of gespannen situaties die elk moment kunnen ontploffen.

Er klinkt zoveel onmacht door in deze romans. 

Carl Frode Tiller, Omcirkeling deel I, II en III, Uitgeverij Oevers, 2024.

Foto’s: Silvia Prins